De koffieplant is een zogenoemde steenvrucht. In elke vrucht zitten twee pitten. In deze schilachtige pit zit weer de koffieboon. De twee koffie bonen drukken tijdens de groei tegen elkaar aan en hierdoor verkrijgt de boon zijn bekende vorm. De plant telt ongeveer zestig soorten, waarvan er 33 in het tropische deel van Afrika terug te vinden zijn. De bloemen van de plant bevinden zich in de bladoksels. Na enige dagen van regen beginnen de bloemen te bloeien. Als de besjes rood van kleur zijn, is de koffieboon rijp en kan deze dus geplukt worden. Regelmatig dient de plant gecontroleerd te worden op infecties en schimmels aangezien het zeer kwetsbaar is. In de tropische gebieden beschermen omliggende guavebomen en bananenplanten de koffieplant, omdat deze veel beter tegen schimmels en bacteriën bestand zijn.
De Arabica koffieboon dankt haar naam aan Linnaeus. Een wetenschapper die de koffieboon voor het eerst classificeert en ervan overtuigd was dat de koffieboon uit Arabië kwam. De officiële naam voor deze koffie is dan ook 'Coffea Arabica Linnaeus'.
Ongebrande koffiebonen hebben een spitse onderkant en zijn vaak grijs/blauwachtig van kleur. Na vermaling geeft deze koffieboon een mildere smaak aan de koffie. Deze koffiebonen zijn vooral terug te vinden op plantages in Midden- en Zuid-Amerika.
De Robusta koffiebonen kennen hun oorsprong op plantages in Afrika. Doordat deze plant over de eigenschap bezit uit te groeien tot een koffieboon, zorgt men ervoor dat de plant regelmatig gesnoeid wordt. Een voordeel van robusta koffiebonen in vergelijking met arabica koffiebonen is dat deze plant veel minder vatbaar is voor ziekten. Doordat Lucien Linden in 1850 deze koffieplant naar Java verstuurde, kreeg deze plant wereldwijde bekendheid. Belangrijke landen voor de teelt van deze koffiebonen zijn Vietnam, Brazilië en Indonesië.